‘Discussies over vrijheid van onderwijs open voeren‘

CU - A. Slob

De vrijheid van onderwijs is terecht een recht, zo luidt de mij aangereikte stelling. Het is een stelling die ik als woordvoerder onderwijs van de fractie van de ChristenUnie van harte kan onderschrijven. Ik zie de vrijheid van onderwijs als één van de belangrijkste verworvenheden uit onze parlementaire geschiedenis. De vrijheid van onderwijs geeft ouders de gelegenheid hun overtuiging (al dan niet levensbeschouwelijk bepaald) tot uitdrukking te brengen in het onderwijs. Een recht dat is vastgelegd in artikel 23 van de grondwet. Dat is iets om trots en zuinig op te zijn. Helaas denkt niet iedereen daar zo over. Eigenlijk al vanaf het eerste begin is de onderwijsvrijheid niet alleen als een zegen, maar ook als een ergernis gezien. Vooral bij diegenen die voorstander zijn van pluriforme scholen. Toen ik zelf in februari 2001 Kamerlid werd had ik me voorgenomen terughoudend te zijn in het spreken over de vrijheid van onderwijs. Het was mij namelijk opgevallen dat discussies over onderwijs, in het bijzonder als het om bestrijding van onderwijsachterstanden ging, al heel snel terechtkwamen in volledig verpolitiekte loopgravendiscussies over artikel 23 van de grondwet. Ik vond dergelijke discussies meestal weinig vruchtbaar en ze leidde ook af van de echte problemen waar het onderwijs mee te maken had of heeft.

Terugkijkend naar de discussies over de vrijheid van onderwijs in de afgelopen twee jaar ben ik opnieuw bevestigd in mijn opvatting. Bij al deze discussies heb ik me steeds de vraag gesteld waarom er zo hard op de vrijheid van onderwijs wordt ingezet. Katalysator daarbij zijn onder meer de problemen die zich voordoen in probleemwijken in grote steden. In het bijzonder de problemen op de zogenaamde zwarte scholen in deze wijken. Volgens sommige politici staat de vrijheid van onderwijs zoals we die nu kennen oplossingen voor deze problemen in de weg. Daarnaast speelt de discussie over het islamitisch onderwijs. Onderzoek van de onderwijsinspectie heeft tot twee keer toe uitgewezen dat deze scholen, op een paar kleine kanttekeningen na, voldoen aan de wettelijke voorschriften die we in ons land aan scholen stellen. Desondanks wordt er door politici gevraagd om een moratorium voor het oprichten van islamitische scholen of gaat men zelfs zover als politici als Hirsi Ali (VVD) dat juist deze groep ouders uitgezonderd zouden moeten worden van het grondwettelijk recht om over te gaan tot stichting en inrichting van scholen, die aansluiten bij de opvoeding die men aan hun kinderen wil geven.

Wat is hier nu eigenlijk aan de hand? In een artikel in het Nederlands Dagblad (2 januari 2004) heb ik een paar mogelijkheden genoemd die, wat mij betreft, voor discussie vatbaar zijn. Allereerst blijkt dat gespierde uitspraken over bijvoorbeeld het aan banden leggen van het islamitisch onderwijs het goed doen bij een groot deel van het kiezerselectoraat en bij de media. Het kenmerk van gespierde uitspraken is dat er weinig ruimte is voor nuance. Zaken liggen echter meestal minder zwart-wit dan verondersteld wordt. Politiek scoor je echter niet met het aangeven van nuances. ‘Sluit Islamitische scholen‘ komt in dit post-Fortuyntijdperk meer over dan ‘help scholen achterstanden te bestrijden‘. Ik sluit daarnaast niet uit dat achter al deze uitspraken een verborgen agenda schuil gaat. Deze agenda zou hieruit kunnen bestaan dat men af zou willen van de vrijheid van onderwijs zoals we die vanaf de Pacificatie al kennen. Het zou voor de discussie wel zo fraai zijn als men daar dan ook open voor uitkomt. Wat ook zou kunnen meespelen is dat door de toenemende secularisatie het gevoel, begrip en draagvlak voor scholen die op een levensbeschouwelijke grondslag zijn gefundeerd zienderogen afneemt. Men heeft geen gevoel meer voor wat ten diepste de drijfveren van ouders zijn om hun kinderen naar dergelijke scholen te sturen en wat scholen beweegt om onderwijs te geven vanuit een religieuze grondslag. Daar speelt ook nog mee dat de praktijk op veel van deze scholen in de loop van de tijd sterk veranderd is. Dat maakt het er voor de discussie over de vrijheid van onderwijs niet makkelijker op.

Wat zou ik graag willen? Allereerst een zorgvuldige discussie over de vrijheid van onderwijs. Bij zo‘n discussie hoort een open houding van alle partijen. Daar horen ook de voorstanders van de vrijheid van onderwijs bij. Het opkomen voor de vrijheid van onderwijs mag niet als gevolg hebben dat men geen oor en oog zouden hebben voor problemen die zich in het onderwijs voordoen. De problemen van zwarte scholen en onderwijsachterstanden (dit gaat niet altijd één op één op, zeg ik er voor de duidelijkheid maar bij) mogen niet gebagatelliseerd worden en vragen om een adequate politieke aanpak. Met de Onderwijsraad ben ik echter van mening dat de vrijheid van onderwijs niet de oorzaak van deze problemen is. Het is een misvatting dat zwarte scholen per definitie openbare scholen zijn en dat het bijzonder onderwijs daar vanwege het feit dat men mag selecteren aan de poort geen last van zou hebben. In grote steden zijn er veel zwarte scholen, die vallen onder de categorie bijzonder onderwijs. Laten we daarom de discussie over de aanpak van zwarte scholen en onderwijsachterstanden niet via de bandbreedte van de vrijheid van onderwijs blijven voeren. Op die manier komen we niet veel verder dan de eerder door mij genoemde loopgravendiscussie. De vrijheid van onderwijs vindt niet alleen haar verankering in het politieke draagvlak dat daar voor is. Minstens zo belangrijk is het draagvlak voor deze vrijheid - en dan in het bijzonder de praktisering van deze vrijheid - bij de scholen zelf. Als de door de vrijheid van onderwijs verkregen eigen identiteit van de school niet meer is - en ik zeg het wat gechargeerd - dan een bordje op de gevel van een schoolpand of een logo op het briefpapier, dan zullen we op korte of lange termijn de strijd voor het behoud van deze vrijheid verliezen. Alleen als scholen echt inhoud en werk van hun identiteit maken, hebben we goede papieren om ons te blijven beroepen op het recht van de vrijheid van onderwijs. Identiteit moet dan wel de bloedstroom van de school zijn. Hier ligt een belangrijke taak voor het bijzonder onderwijs zelf. Het recht van de vrijheid van onderwijs is namelijk geen passief recht, maar vraagt om dagelijkse praktisering.