Schaf religieus onderwijs af

Rob Jetten, Thijs Kleinpaste (D66 (Jonge Democraten)) - afkomstig uit: Reformatorisch Dagblad (2009-06-13)

Religieus onderwijs sluit mensen uit en ontneemt kinderen hun intellectuele vrijheid, vinden Rob Jetten en Thijs Kleinpaste. Scholen op basis van een levensbeschouwelijke visie moeten worden opgedoekt.

De Raad van State adviseert het kabinet dat religieuze scholen homoseksuele docenten mogen weigeren. Volgens de Raad geeft het recht op religieus onderwijs daartoe voldoende vrijheid, omdat homoseksueel gedrag in strijd is met de grondslag van de school. Het is niet de eerste keer dat religieuze scholen mensen uitsluiten, of het nu om het bezit van een televisie gaat, het dragen van een broek of het hebben van een andere seksuele geaardheid. Maar er zijn meer problemen met religieus onderwijs.

Het recht op religieus onderwijs zoals dat is vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet, is achterhaald en in strijd met fundamentele mensenrechten. Het kunnen weigeren van homoseksuele sollicitanten op basis van een religieuze overtuiging is een flagrante minachting van het recht op gelijke behandeling. Een school is geen plaats waar kinderen leren dat sommige mensen als tweederangsburger behandeld mogen worden. Een religieuze overtuiging mag nooit boven het recht op gelijke behandeling geplaatst worden.

Religieus onderwijs kan om twee fundamentele redenen niet worden geaccepteerd. Allereerst rechtvaardigt het een cultuur waarin vrijheid gereduceerd wordt tot het recht je te houden aan de religieuze opvattingen van de onderwijsinstelling. Op strenge scholen moeten vrouwen die als docent aan de slag willen verplicht een rok dragen en homoseksuelen mogen vooral niet zeggen dat ze op mannen vallen.

Keuzevrijheid
Door religieus onderwijs te handhaven rechtvaardigen we de uitsluiting van mensen op oneigenlijke gronden. Nederland, het land dat andere landen terecht berispt om hun omgang met homoseksuelen, heeft er blijkbaar geen problemen mee dat sommige scholen homo's mogen weigeren op grond van het feit dat homoseksualiteit niet bij het "heilige boek" van de school past.

In de tweede plaats zijn er problemen met de intellectuele vrijheid die opgroeiende kinderen krijgen. Religieus onderwijs wordt vaak gerechtvaardigd met een beroep op keuzevrijheid. Ouders hebben volgens deze opvatting het recht om hun kinderen op een school te plaatsen die zij willen. Maar keuzevrijheid betekent niet dat je voor anderen mag bepalen wat goed voor hen is. Wie keuzevrijheid echt belangrijk vindt, zorgt ervoor dat iedereen, als de tijd rijp is, voor zichzelf de antwoorden op belangrijke levensvragen kan geven.

Ideeën die niet bekritiseerd kunnen worden, zijn waardeloos. Overtuigingen bezitten pas enige geldigheid als zij de toets van kritiek die het open debat met zich meebrengt weten te doorstaan. Zonder kennis van andere opvattingen is een keuze voor welke levensvisie dan ook niet waardevol. Op school moet ruimte zijn om op encyclopedische wijze over de wereld te leren. Geen religieus onderwijs dus, maar onderwijs waarin de veelheid aan ideeën centraal staat.

Hoewel hier op sommige religieuze scholen misschien ruimte voor is, geldt dit niet voor een te groot aantal andere scholen. Enige redelijkheid is niet door de huidige wetgeving te garanderen en de de scholen zelf hebben geen verplichting om een bredere visie te doceren.

De Inspectie van het Onderwijs mag op haar beurt het godsdienstonderwijs op scholen niet toetsen. Wat in de biologieles als verplicht onderdeel van de vastgestelde lesstof wordt verteld over condoomgebruik, kan in de godsdienstles als immoreel, slecht en verwerpelijk worden neergezet.

Afgewogen wereldbeeld
Het laten toetsen van godsdienstonderwijs door de inspectie stuit bovendien op andere problemen. De inspectie kan onmogelijk bepalen wat te extreem is, en wat nog net wel kan. Een godsdienstleraar die de verwerpelijkheid van homo­seksualiteit klassikaal bespreekt, zal het niet met de inspectie eens zijn dat hij te extreem is. Een fundamenteler punt is dat de overheid zich dan moet bemoeien met de interpretatie van religieuze zaken. Dat is een onwenselijke situatie.

Een overheid kan geen wetgeving maken die zegt: „Dit is te extreem, dit mag nog net wel", maar zij kan er wel voor zorgen dat iedereen in de gelegenheid wordt gesteld zelf te bepalen wat hij prettig of extreem vindt. Hoe diepgeworteld de opvatting van ouders ook is, kinderen moeten de ruimte krijgen zelf tot een afgewogen wereldbeeld te komen.

De Jonge Democraten pleiten daarom voor onderwijs waarin kinderen niet leren wat ze móéten vinden, maar wat ze mógen vinden. Scholen die op basis van een levensbeschouwelijke visie doceren, moeten worden opgedoekt. Het is goed dat ouders hun kinderen opvoeden en daarbij hun eigen keuzes maken, daar moet geen wetgever zich mee bemoeien. Maar de overheid mag vanwege haar betrokkenheid bij het onderwijs wel eisen stellen. Wetten moeten erop gericht zijn iedereen, dus ook opgroeiende kinderen, zo veel mogelijk vrijheid te geven hun leven naar eigen inzicht in te richten. Dat geldt dus ook -misschien wel juist- voor het onderwijs.

Rob Jetten en Thijs Kleinpaste zijn respectievelijk landelijk voorzitter en secretaris politiek van de Jonge Democraten, een politieke jongeren­organisatie gelieerd aan D66. Dit artikel is verschenen in het Reformatorisch Dagblad, 13 juni 2009