Maak alle scholen bijzonder

Kars Veling (CU, directeur VO-school) - afkomstig uit: Inzicht 3/2006 pag. 27-29, tijdschrift van Vereniging voor Openbaar Onderwijs (2006-05-25)

Het zuilaire onderwijsstelsel heeft zijn geloofwaardigheid verloren doordat het is versteend. De vrijheid van richting, vastgelegd in de grondwet gaf in de twintigste eeuw ouders en school het recht om zelf de grondslag van het onderwijs te bepalen. Maar nu is dat recht een juridisch organisatieprincipe geworden, een voorwaarde voor bekostiging. Ik vind dat we terug moeten keren naar die oorspronkelijke vrijheid.’ Dat vindt Kars Veling, nu algemeen directeur van het openbare Johan de Wittcollege in Den Haag en daar benoemd dankzij of ondanks zijn gereformeerde achtergrond die hij nooit onder stoelen of banken stak.
Kars Veling

Zo is Veling ook rector geweest van de Gereformeerde Scholengemeenschap in Zwolle. Tussen beide functies in was hij achtereenvolgens senator en Tweede-Kamerlid voor het GPV en later, toen het Gereformeerd Politiek Verbond opging in de ChristenUnie, voor deze partij. Zet men zijn huidige functie af tegen zijn levensbeschouwelijke achtergrond, dan zou men hem kunnen zien als de schakel tussen de voor- en tegenstanders van het schrappen van artikel 23 van de grondwet. Zo ziet hij zijn rol echter niet: ‘Voor alle duidelijkheid: ik heb weinig op met het verzuilde systeem zoals dat nu bestaat, maar ik ben een uitgesproken voorstander van de vrijheid van ouders om onderwijs voor hun kinderen te kiezen dat bij hen past. Het schrappen van artikel 23 is voor mij dus niet aan de orde. Maar wel zou het stelsel van zijn starheid moeten worden ontdaan. Dat kan door de vrijheid die er nu is te vergroten. De vrijheid van inrichting zou moeten gelden voor alle scholen. Daarmee zou dan het hele bestand aan onderwijsinstellingen voortaan bijzonder zijn.’

Secularisatie
‘In de negentiende eeuw’, verduidelijkt Veling ‘hebben ouders ervoor geknokt om scholen te mogen oprichten die onderwijs boden dat niet in de algemene scholen werd gegeven. Zo verwierven ze het recht van de vrijheid van richting. Maar dat woord richting kreeg een sterke juridische lading. Een nieuw op te richten school moest behoren tot een ‘richting’, de protestants-christelijke of de katholieke richting. Die indeling in vakjes was noodzakelijk voor de bekostiging. Men ging kijken of er niet een school van diezelfde richting in de nabijheid stond. In het onderwijsrecht werd dat helemaal gecodificeerd. De Raad van State heeft verschillende malen uitspraken moeten doen of een nieuwkomer ook daadwerkelijk een nieuwe richting vertegenwoordigde. De vrijheid van richting, eerst dus een flexibel principe, kreeg later steeds meer de functie van een organisatiesleutel. Scholen werden ingedeeld en hadden hun eigen koepels en bonden. En daar was weinig op tegen zolang die zuilen vitaal waren, herkenbaar en onderscheiden. Maar in de jaren zestig tot en met tachtig vond er een sterke secularisering plaats. En nu is die traditionele verzuiling helemaal doorbroken. Het systeem is er echter nog. Dat systeem is nu ongeloofwaardig geworden. Het daaraan vasthouden lijkt een politieke kwestie geworden te zijn, een kwestie van macht.’

Voorgedrukte sticker
Het alternatief van Veling is terug te keren naar die oorspronkelijke vrijheid. ‘Scholen en ouders zouden de mogelijkheid moeten krijgen een school vorm te geven zonder dat ze zich hoeven te voegen naar de kenmerken van de protestants-christelijke, de rooms-katholieke of de algemeen bijzondere zuil. Zodat zij de identiteit, de ’smoel’ van een school kunnen ontwikkelen zonder dat daar een voorgedrukte sticker opgeplakt hoeft te worden. Dan houd je die vrijheid, maar ontdooi je de verzuiling. En daarbij hoef je niet bang te zijn dat er nu meteen een heleboel typen scholen bijkomen. Het arsenaal dat we nu hebben, is al behoorlijk uitgebouwd. Die identiteit zou er een kunnen zijn van één van de traditionele vernieuwingsrichtingen. Ook een keuze zoals we hier op het Johan de Wittcollege hebben gemaakt, zou daartoe kunnen behoren: talentontwikkeling met actieve belangstelling voor de levensbeschouwelijke achtergrond van de leerlingen. En het zou ook mogelijk blijven om een school te stichten met een confessionele identiteit. Maar dit alles zonder dat het bestaansrecht van een school afhangt van een traditioneel zuilair stempel. Bijkomend voordeel daarvan is dat scholen die al wel algemeen toegankelijk zijn, maar ook een confessionele oorsprong hebben, zich niet nadrukkelijk meer als zodanig hoeven te manifesteren. Zo zal er, bijvoorbeeld binnen stedelijke samenwerking, minder de neiging zijn om in belangen van zuilen te denken. Elke school heeft dan zijn eigen karakter en kan op voet van gelijkheid en met behoud van identiteit samenwerken.’

Rugnummers
De tijd is rijp voor z’n stelselwijziging, vindt Veling. ‘Het verschil tussen openbaar en bijzonder onderwijs is de laatste jaren steeds kleiner geworden. Er zijn veel scholen die nog wel een zekere christelijke signatuur willen hebben, maar waarvan je je kunt afvragen of die nou zoveel verschilt van een algemene school. Het openbaar onderwijs is in allerlei gemeenten steeds meer verzelfstandigd, dus in bestuurlijk opzicht lijkt dat al sprekend op het bijzonder onderwijs. En de bijzondere confessionele scholen zijn nagenoeg allemaal algemeen toegankelijk geworden. Daar wordt met name door politici wel eens aan getwijfeld, vaak niet zonder enige ophef, en er wordt zelfs door wetsvoorstellen of convenanten geprobeerd dat voor honderd procent te garanderen, maar ik vind dat allemaal een beetje overtrokken. Het heeft ook veel weg van incidentenpolitiek, want nimmer worden die pogingen onderbouwd door verontrustende onderzoeksresultaten. Ik zou wel eens namen en rugnummers willen zien. Volgens mij gaat om maar een paar procent van alle bijzondere confessionele scholen die daar wel eens tegen ‘zondigen’. En daar zijn scholen bij van wie je je dat ook nog levendig kunt voorstellen: Joodse scholen bijvoorbeeld of reformatorische. En dan zijn er natuurlijk ook nog die gevallen waarin ouders niet willen afspreken dat zij de uitgangspunten van de school zullen respecteren. En wat moet je dan? Je kunt je dan wel in allerlei bochten gaan wringen, maar eigenlijk is het sop de kool niet waard. Er zijn immers ook wel openbare scholen die soms niet weten wat ze met een leerling aanmoeten? Vaak zijn dergelijke problemen binnen een stedelijk overleg prima op te lossen.’

A la carte
Een ander voordeel dat Kars Veling ziet als alle scholen voortaan bijzonder zouden zijn, is dat je dan van die krampachtige pogingen af bent die scholen soms moeten doen om een vlag op te houden die de lading niet meer dekt. Veling: ’In mijn beeld, dat van een flexibeler en open bestel van scholen die zelf kiezen voor hun identiteit, past ook de school die zich beweegt en ontwikkelt. Nu is het vaak zo dat ze uiteindelijk min of meer gedwongen zijn om van kleur te verschieten. Interconfessioneel worden, interlevensbeschouwelijk of algemeen bijzonder. En dat zou eigenlijk helemaal niet nodig moeten zijn. Vertel wat je bent, wat je wilt en daarmee uit. Bepaal je eigen stempel in plaats van dat je een keuze moet maken uit drie standaardmodellen. Geen plateservice maar à la carte!

De Vereniging voor Openbaar Onderwijs (VOO) streeft naar:

School. Zonder voorvoegsels als: algemeen bijzondere, islamitische, katholieke, protestants-christelijke, openbare, enzovoorts.

De redenen:

  • Elk kind heeft het recht om van jongs af aan andere godsdiensten en culturen te leren kennen.
  • De échte samen(!)leving is ook niet opgedeeld in verzuilde hokjes.
  • De verzuiling speelt steeds minder een rol bij de schoolkeuze van ouders.
  • Veel bijzondere scholen 'doen' er niet zoveel meer aan en laten alle leerlingen toe.
  • Als je het hebt over 'integratie', dan moet je op z'n minst zelf het voorbeeld geven; zeker aan kinderen.

De kenmerken:

  • Alle scholen zijn onbeperkt toegankelijk voor alle kinderen (wens 71% Nederlanders; bron Onderwijsmeter OCW).
  • Op vraag van de ouders is humanistisch vormingsonderwijs en elk gewenst godsdienstonderwijs mogelijk.
  • Eén bestuur bestuurt alle scholen in een (deel van een) stad of regio.

Inzicht laat een aantal mensen aan het woord over deze gedachte.

Koudwatervrees
Kars Veling heeft weinig waardering voor mensen die artikel 23 geschrapt willen hebben om zo de groei van het islamitisch onderwijs te beteugelen. ‘Ik vind het per definitie al verkeerd dat vanuit de samenleving en vanuit democratische partijen wordt gepleit tegen een grondrecht, tegen een vrijheid. Maar om de groei van het islamitisch onderwijs daarvoor als legitimatie op te voeren, is helemaal onaanvaardbaar. Binnen de grenzen van de rechtsstaat -en dat zijn echt heel serieuze grenzen- mag je natuurlijk nooit eenzijdig de vrijheid beknotten. Mensen die daartoe neigen, hebben last van koudwatervrees. De discussie daarover wordt niet zuiver gevoerd. Men roept iets over segregatie en sektarisme zonder dat dit grond heeft in de feiten. Ik ken islamitische scholen en ook een hindoeschool die prima werk doen. Juist met het oog op het introduceren van kinderen in de samenleving. Die kinderen kunnen zich ontwikkelen in een vertrouwde omgeving, met rolmodellen uit de eigen gemeenschap. Dat werkt uitstekend.’

Profileren
Het ideaal van de VOO: geen zuilair onderscheid meer, geen toevoegingen, maar gewoon ‘school’ komt Kars Veling een beetje teveel over als eenheidsworst. ‘Misschien bedoelt de VOO dat helemaal niet zo, maar ik mis in het idee de nadrukkelijke mogelijkheid voor een school om zich te onderscheiden van andere scholen. Ik vind dat elke school zijn eigen kleur moet hebben, zijn eigen gezicht. Anders ben je niets. Dan is het grauw, kleurloos en onbestemd. Alle scholen zouden zich moeten profileren. De ene school kiest dan voor bepaalde pedagogische idealen, de ander voor een bepaalde confessionele grondslag. En in dat scala mogen er van mij ook best scholen bij zijn waar niet iedereen zich zou thuis voelen, of waar niet iedereen past. Dat recht zou er moeten zijn. Maar dat betekent niet dat die scholen zich zouden kunnen onttrekken aan maatschappelijke verantwoordelijkheid. Er zijn natuurlijk grenzen, kwalitatief bijvoorbeeld, of wat het curriculum betreft. Er blijven ook dan nog veel regels waar ieder zich aan moet houden. Maar binnen die beperkingen zou elke school zijn eigen invulling moeten hebben, kleur moeten kunnen geven aan de eigen organisatie.’

Brug te ver
Kars Veling mag dan zijn gaan werken bij het openbaar onderwijs en daar zelfs uitstekend functioneren, een lidmaatschap van de VOO was een brug te ver: ‘Er zijn hier op school wel uitgesproken voorstanders van openbaar onderwijs, van huis uit. Die zijn ook lid van de vereniging. Ik zou mij zelf uitstekend thuis voelen in een club die opkomt voor de belangen van algemene scholen. Maar ik ben het niet eens met mensen die vinden dat het model van de openbare school het ideale model is voor iedereen. Dat gaat mij even te ver. Waarom zouden wij dat voor anderen bepalen?’