Op weg naar de echte onderwijsvrijheid? Wijst Veling ons de goede richting?

Jan Jarig van der Tol (GMV/GVOLK, voorzitter vakgroep onderwijs) - afkomstig uit: persoonlijke inzending (2006-02-24)

De heer Veling wil af van gemorrel aan artikel 23 van de Grondwet. Hij denkt dat dat bereikt is, als alle scholen bijzonder zijn geworden, dus als er helemaal geen sprake meer is van openbaar onderwijs. Dan is volgens hem de kou uit de lucht. Het zal zelfs winst opleveren voor het toelatingsbeleid . Dat kan soepeler gehanteerd worden, zonder dat je bang hoeft te zijn je bekostiging kwijt te raken. De oude zuilenstructuur zit eigenlijk art.23 in de weg. We zullen nagaan of deze voorstelling van zaken klopt en of zijn idee inderdaad het gewenste resultaat oplevert.

Er zitten nogal wat consequenties aan de uitspraak vast, dat alle onderwijs bijzonder moet zijn. Als je dat namelijk zegt, betekent dat, dat er geen openbaar onderwijs meer is. Een van de kenmerken van het openbaar onderwijs is, dat het algemeen toegankelijk is. Die algemene toegankelijkheid verdwijnt dan. Elke school heeft dan het recht op grond van zijn eigen (door Veling gewenste) heldere identiteit leerlingen aan te nemen, dan wel te weigeren. En dat betekent heel wat. Algemeen toegankelijk bestaat in dat geval niet meer, alles is bijzonder Volgens Veling is dat veel makkelijker voor de overheid. Maar het is maar de vraag of dat waar is.

Praktisch bezwaar
Nu zou het inderdaad theoretisch kunnen dat alle onderwijs bijzonder, dus particulier is. Maar dat houdt dan wel in dat het particuliere initiatief al het onderwijs zou moeten verzorgen. Dat is echter een utopie. Want alleen gelijkgezinden zullen samen een school willen stichten en onderhouden. En ze moeten er ook de mogelijkheid en capaciteit voor hebben.

Laten we een voorbeeld gebruiken. Rijke mensen zullen makkelijk een school kunnen oprichten naar hun eigen maatstaven. Rijkdom is wat hen verbindt, dat is hun ‘identiteit’. Zij organiseren zich en kunnen dat gezien hun sociale status ook uitstekend. Dat heeft echter wel tot gevolg dat er een nog sterkere tweedeling in de maatschappij zal ontstaan. Wie zal zich echter over de sociaal zwakkeren ontfermen? Want zij kunnen zich veel moeilijker organiseren. Terwijl de rijken naast de bekostiging van de overheid zelf er flink geld op kunnen toeleggen, moeten de scholen met een sociaal zwakkere status met het beschikbare budget rondkomen.
En wat te doen als dergelijke ouders zich niet (kunnen of willen) organiseren en er zijn niet genoeg stichtingen, die alle leerlingen die dit betreffen, kunnen bedienen? Er zal ongetwijfeld een aantal liefdadigheidsinstellingen en charitatieve en kerkelijke stichtingen zijn die te hulp schieten. Daar zouden op zich genomen wel kansen liggen. Maar als daar niet voldoende van zijn en het particulier initiatief schiet te kort? Waar is dan het vangnet? En welke school voelt zich dan geroepen om dan bv. sociaal zwakkeren en allochtonen op te vangen. Het lost dus helemaal niets op, maar schept alleen nog meer problemen.
Dat betekent dat de overheid in dat geval toch weer moet optreden. Het rijk, provincie en gemeenten moeten dan toch weer in actie komen om de zwakken in samenleving op te vangen. En dan begint het verhaal van voren af aan. Dat door de overheid georganiseerde openbare onderwijs zal dan uitzondering zijn op de regel dat alles bijzonder onderwijs moet zijn. En daarmee is opnieuw een duaal systeem ontstaan, maar het spiegelbeeld van wat we nu hebben. En dat zal er beroerder uitzien dan nu.
Daarom is de gedachte van Veling dat alle onderwijs bijzonder moet zijn alleen al vanuit praktisch oogpunt onhoudbaar. De misstanden die ontstaan, zullen m.i. vele zijn. ‘Alles bijzonder onderwijs’ bevordert dan juist wel de segregatie, terwijl je dat nu niet kunt zeggen.

Grondwettelijk bezwaar
Zijn gedachte is ook in strijd met de grondwet. “Het onderwijs is een voorwerp van aanhoudende zorg der regering.” Zegt art. 23 lid 1. In die zinsnede wordt aangegeven, dat de overheid degene is die de eindverantwoordelijkheid voor het onderwijs heeft. En dat is in ons land nooit anders geweest sinds 1581. Gezien de overige leden van het artikel is staat die eindverantwoordelijkheid in het kader van het huidige duale bestel, waarin openbaar en bijzonder onderwijs sinds 1917 financieel gelijkgesteld zijn. Wie nu dus zegt, dat alle onderwijs bijzonder moet worden, schaft daarmee voor een deel art. 23 af en geeft aan de grondwetsartikelen een zodanig andere interpretatie, dat je een heel ander artikel 23 hebt gekregen. Maar dat was nu juist niet de inzet van het voorstel van Veling. Hij wilde juist af van het gemorrel aan artikel 23. Maar hij is m.i. degene die er op dit moment juist het meeste aan morrelt. Het heeft tot gevolg dat we een monistisch onderwijs bestel krijgen, waarvan het maar de vraag is of we daarmee beter uit zijn. (zie het hierboven genoemde) Want in dat ‘enkel bijzondere’ bestel krijgt de overheid ook veel angels en bezwaren op haar weg.

Bezwaren ondervangen?
Maar stel dat het wel gebeurt: alle onderwijs wordt bijzonder. Dat zal betekenen, dat de overheid aan dat bijzonder onderwijs zoveel eisen zal gaan stellen dat het bijzondere van het bijzonder onderwijs er wel snel af is, zodat het in feite het karakter van het openbaar onderwijs krijgt. We zijn dan min of meer bij de nationale school terecht gekomen, de gedachte die ook warme voorstanders in ons land kent. Door strenge voorwaarden, die de overheid zal gaan stellen, zal van een zelfstandig toelatingsbeleid in strikte zin, zoals we dat nu kennen bij de kleinere richtingen in het geheel geen sprake meer zijn. Want elke ‘identiteit’ zal aan bepaalde algemene voorwaarden of beginselen moeten voldoen. Gelijke monniken, gelijke kappen. Alles is immers bijzonder en daardoor in feite gewoon geworden.
Ik kan me voorstellen dat verschillende mensen zullen zeggen, dat dergelijke zaken dan inderdaad afgetimmerd moeten worden. Wat zou dan de ideale bijzondere school kunnen zijn? Welke algemeen geldende criteria zouden dan moeten gelden dat er toch nog sprake is van echte vrijheid van onderwijs?

Ik blijf nog even bij het voorbeeld van de rijke school:

  • Gelijke kansen, dus: ‘Rijkdom’ kan en mag geen ‘identiteit’zijn, op basis waarvan je een eigen school sticht. Het bevordert nl.de tweedeling in de maatschappij.
  • Gelijke rechten, dus: Ouders mogen niet buiten gesloten worden op grond van het feit dat ze bv. net niet voldoen aan het inkomenscriterium dat de schoolvereniging stelde.

Dat betekent dus geen vrijheid. Maar waar ligt de grenzen en wie stelt die en op basis waarvan? Is het niet van de regen in de drup? We hebben het dan nog niet eens over hoe de plaats van de ouders er uit ziet en hoe de medezeggenschap georganiseerd moet worden en wat de rol van de inspectie in die nieuwe situatie zal moeten zijn.

Veling zegt dus de bijzondere school als enige regel te willen maken. Geen openbaar onderwijs meer. De overheid hoeft z.i. niet meer te piekeren over de richtingen. Elke school bepaalt zijn eigen identiteit. Maar zoals hierboven is aangetoond, zal de overheid kijken wel moeten kijken welke identiteit wel en welke niet is toegestaan. Maatstaf bij de beoordeling welke ‘identiteit’ acceptabel is, is enerzijds ‘de wet’, zoals dat nu ook al geldt, maar anderzijds wat het ‘algemeen belang’vergt. Omdat er dan geen openbaar onderwijs is, kan het bijzonder onderwijs zich niet op die uitzonderingspositie, zoals die er momenteel wel is, kunnen beroepen. Dat kan dus wel eens heel vreemde, ja zelfs onaangename verrassingen betekenen.

Onderwijsrechtelijk bezwaar
‘Richting’ mag volgens Veling niet als strikt technisch-juridische term opgevat worden. Daar is eigenlijk in het verleden misbruik van gemaakt volgens hem. Het verslag gebruikt het woord ‘uitgebuit’. Uit het vervolg blijkt dat dat inderdaad negatief bedoeld is. “Heel kleine reformatorische scholen worden in stand gehouden met als argument dat dit de laatste school van een bepaalde richting in een bepaalde regio is.” Veling moet echter in de eerste plaats niet vergeten dat dat een recht is, dat we als bijzonder onderwijs als vrucht ontvangen hebben na een lange principiële strijd om de kinderen op te voeden en onderwijs te geven, dat in het verlengde mag liggen van de opvoeding thuis en daarnaast bv. voor specifiek de gereformeerde richting “naar de leer van de kerk”. Daar is vanaf de Afscheiding voor gebeden, geofferd en gestreden. (Zie H.Bouma, Een vergeten hoofdstuk) Ook iemand als Groen van Prinsterer zette zich er voor in. Het juridische begrip ‘richting’ is juist een beschermende factor voor het bijzonder onderwijs. Daaraan moeten we niet morrelen.

Principieel bezwaar
Daarnaast krijgt in Velings visie het getalscriterium een belangrijke plaats.Maar wie geeft aan welk getal billijk is. Op welke basis? Het betekent dat ‘alles bijzonder’de nekslag zal worden voor het echt bijzondere onderwijs: de kleine principiële richting.
Op grond van het voorgedragen idee hadden kleine richtingen vroeger nooit scholen kunnen oprichten. Het mooie is nu juist dat onder het huidige duale bestel menselijkerwijs gesproken door o.a. de eenvoudige geloofstrouw en offervaardigheid ‘het hart’van de overheid geneigd werd om de geestelijke wens m.b.t. opvoeding en onderwijs te honoreren. Een gave van God dus. Met dat ‘nieuwe’ bestel leveren we die gaven gewoon weer uit en geven we dat recht vrijwillig uit handen. Want de kleine scholen kunnen het in het ‘nieuwe’ bestel wel vergeten; binnen 10 jaar zullen ze verdwijnen of in het gunstigste geval nog als nevenvestiging blijven bestaan, zoals dat ook bij de ‘operatie richtingvrije planning’ bedacht was. Principieel is dat een ontoelaatbare aderlating. Het beperkt de ouders juist in hun keuzevrijheid, die men momenteel juist zo aanprijst. Praktisch gezien betekent het, dat leerlingen op het platteland ver moeten reizen, willen ze nog een school van eigen identiteit bezoeken. Het betekent daarnaast op termijn ook een ontvolking van het platteland. En waarom zou het moeten? Er is daar nu eenmaal kleinschaligheid en dat is op zich een groot goed: korte lijnen en sociale cohesie. Die positieve elementen moeten niet door getalscriteria ‘om zeep’ geholpen worden.

Proportioneel bezwaar
Ook het toelatingsbeleid zou in het nieuwe stelsel makkelijker worden. En dat spreekt Veling aan. Het betekent dat bv. een gereformeerde school makkelijk van kleur kan verschieten, zonder dat de bekostiging in gevaar komt. Zo kan zo’n school veranderen in een orthodoxe of naar believen evangelische school. Maar de door Veling gewenste ruimte is geen reden om het huidige onderwijsbestel dan maar te vervangen door een ‘nieuw’ model. Want dan kan zijn getalscriterium wel eens zijn eigen zwaard zijn, waarin hij valt. Daarnaast gaat de secularisatie tenslotte ook door. Ook kan door dat kleurverschieten het principiële gehalte van de school zo ‘algemeen’ worden, dat het woord christelijk ook niet meer veel voorstelt. En het is geen vraag of we daarop zitten te wachten.
Mensen die warm lopen voor principieel onderwijs moeten blijven beseffen dat ons huidige onderwijsbestel voor bijzonder onderwijs een grote zegen is. In dit beproefde systeem kunnen bv. gereformeerden vormgeven aan de relatie gezin-kerk-school. En die band is fundamenteel. Daarmee optimaliseer je de verbindende werking en kracht van de gereformeerde belijdenis en wordt gereformeerde opvoeding en onderwijs mogelijk gemaakt, zoals dat voor God en Zijn heilige gemeente bij de doopvont beloofd is. Dat is de goede richting!

mr. Jan Jarig van der Tol is directeur van twee gereformeerde scholen van het cluster VGPO Fryslân; hij heeft verder onderwijsrecht gestudeerd. En is voorzitter van de vakgroep Onderwijs GMV/GVOLK. Hij heeft dit artikel op persoonlijke titel geschreven.