Toen en nu

De geschiedenis van de vrijheid van onderwijs is anders verlopen dan velen denken. Al ruim voor 1917 ontvingen bijzondere scholen geld van de overheid.


1900

Door minister Goeman Borgesius wordt de leerplichtwet in de Tweede Kamer verdedigd. De confessionele partijen zijn fel tegen.

Op 30 maart 1900 werd in de Tweede kamer gestemd over de wet op de leerplicht. Die wet moest kinderen van zes tot twaalf jaar verplichten om onderwijs te volgen. Er was verbeten oppositie gevoerd tegen het voorstel. De Anti-revolutionairen hadden zich principieel tegen de leerplicht gekeerd vanuit de gedachte dat het heil van het kind in handen van het gezinshoofd, de vader, was. Een katholieke afgevaardigde stelde: Het was immers "een onomstotelijke waarheid dat de kinderen niet toebehoren aan de Staat, maar aan de ouders."

Achter het verzet ging ook de schoolstrijd tussen openbaren en bijzonderen schuil. De leerplicht zou ouders in die gebieden waar geen bijzonder onderwijs voorhanden was, verplichten om hun kinderen naar de openbare school te sturen.

Op 30 maart stemde slechts de kleinst denkbare meerderheid vóór: de wet werd aangenomen met 50 tegen 49 stemmen. Uiteindelijke had het kamerlid F.D. Schimmelpenninck van de Oye de doorslag gegeven door afwezig te zijn. Hij was kort tevoren van zijn paard gevallen en was dus niet in staat om tegen te komen stemmen.

> Terug naar het historisch overzicht <