‘De vrijheid van onderwijs is mij een lief ding waard’

VVD - C.G.A. Cornielje

De vrijheid van onderwijs is een grondrecht. De Grondwet en de wetten bieden burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen zekerheid en houvast. Net zoals de gewone wetten kan de Grondwet aangepast worden. In dit licht bezien is de vraag legitiem of de vrijheid van onderwijs anno 2004 nog steeds een recht is dat overeind dient te blijven of aanpassing behoeft. In deze beschouwing ga ik niet diepgaand in op de vraag wie de dragers van de vrijheid van onderwijs zijn. Volgens de Onderwijsraad zijn dat de besturen van onderwijsinstellingen. Maar wat is een school zonder leerlingen of deelnemers? Er kan alleen goed onderwijs gegeven worden, wanneer er voldoende gekwalificeerde leraren zijn. Met andere woorden: De vrijheid van onderwijs krijgt zijn vorm in een samenspel van bestuurders, deelnemers (ouders) en leraren.

Artikel 23 van de Grondwet, dat de vrijheid van onderwijs regelt, kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. Er bestaan verschillende interpretatiemethoden: de historische, de grammaticale en de maatschappelijke. Aangezien artikel 23 van de Grondwet nagenoeg 90 jaar ongewijzigd is gebleven, wordt bij toetsing aan dit artikel vaak (selectief) gebruik gemaakt van één van deze interpretatiemethoden. De selectiviteit zit hem niet zelden in de opvatting die de (mede-)wetgever heeft terzake van de te regelen zaak. Toch moeten we vast stellen dat het toetsen van wetten aan dit grondwetsartikel nog regelmatig plaats vindt. Deze toetsing krijgt meer betekenis, wanneer er niet-lichtvaardig mee wordt omgegaan. Een interessante constatering hierbij is dat bij deze toetsing zelden of nooit de vrijheid van onderwijs ter discussie werd gesteld. Blijkbaar heeft dit oude grondwetsartikel nog steeds actualiteitswaarde.

In de periode dat ik op het Binnenhof rondloop, sinds 1994 als lid van de Tweede Kamer en daarvoor onder meer als beleidsmedewerker onderwijs, heb ik vele debatten meegemaakt waarbij terecht of niet een beroep werd gedaan op (vermeende) strijdigheid van voorstellen met dit grondwetsartikel. In twintig jaar tijd zijn alle onderwijswetten ingrijpend gewijzigd. Een kleine greep: Basisonderwijs, Basisvorming, VMBO, Tweede Fase Voortgezet Onderwijs, Wet Educatie en Beroepsonderwijs, Bachelor-Masterstructuur en de Wet op het Onderwijs Toezicht. Hoeveel zekerheid en houvast bieden de gewone onderwijswetten eigenlijk?

Door mijn vasthoudendheid is ook artikel 23 van de Grondwet in de periode 1994-2004 gewijzigd. Het was en is mijn stellige overtuiging dat voorstellen van wet altijd getoetst moeten worden aan de Grondwet. Het oorspronkelijke wetsvoorstel om te komen tot de samenwerkingsschool kreeg een kritisch onthaal van de Onderwijsraad, de Raad van State en het onderwijsveld. Ik ben altijd voor de samenwerkingsschool geweest, maar je moet dat dan wel goed regelen. De stelling ‘dat de (paarse) meerderheden van de Tweede- en Eerste Kamer dat uitmaken‘ heb ik nooit onderschreven. Naast deze kwantitatieve benadering is ook een kwalitatieve toetsing van belang. Daar waar er zoveel kritiek van belangrijke adviesorganen van de regering op de grondwettigheid van het voorstel was, diende de wetgever aannemelijk te maken dat er geen sprake was van strijdigheid met de Grondwet, dan wel diende de wetgever te bevorderen dat de Grondwet hiertoe aangepast werd. Dit laatste heeft ook plaatsgevonden. Bij de formatie van 1998 is afgesproken dat het grondwetsartikel met dit doel (het mogelijk maken van de samenwerkingsschool) aangepast zou worden. De procedure om tot een dergelijke wijziging van de Grondwet te komen is lang en vraagt om een gekwalificeerde meerderheid in tweede lezing in beide Kamers. Het verheugt mij dan ook zeer dat de wijziging van artikel 23 van de Grondwet die door PvdA, VVD en D66 is ingezet, uiteindelijk door CDA, VVD en D66 is gerealiseerd. De Tweede Kamer heeft de wijziging in tweede lezing zelfs unaniem heeft aanvaard. Een unicum!

De vrijheid van onderwijs bindt niet alleen de regering en het parlement ook lokale overheden zijn gehouden om dit grondwetsartikel te eerbiedigen. Ik herinner mij de historische doorbraak bij de behandeling van het wetsvoorstel Decentralisatie huisvesting PO/VO. Hiervoor was een eenvoudige kamermeerderheid vereist. Het leek mij om politieke en inhoudelijke redenen beter om een breed draagvlak voor deze eerste decentralisatie op onderwijsgebied tot stand te brengen. Met steun van de PvdA, VVD en D66 en onder meer GPV, RPF en SGP is dit wetsvoorstel aanvaard. Om die steun te verkrijgen is de Onderwijsraad in positie gebracht om te adviseren inzake geschillen die op lokaal niveau m.b.t. de vrijheid van onderwijs zouden kunnen ontstaan. Het is dus mogelijk gebleken om een breed politiek draagvlak te krijgen voor een eigentijdse invulling van de vrijheid van onderwijs. De koopman en de dominee deden in deze allebei goed werk. Het veronderstelt wel dat alle partijen bereid zijn om de discussie over de betekenis en de reikwijdte van het grondwetsartikel met elkaar aan te gaan, democratie is immers meer dan de helft plus één. Helaas leven we nu in een tijd van populisme en opportunisme. In deze tijd is het moeilijk om een fundamenteel debat te voeren over de reikwijdte en de betekenis van de vrijheid van onderwijs. Een grondrecht dat bijna een eeuw heeft stand gehouden kan en mag niet zonder meer aan de kant worden geschoven. Hetgeen niet wil zeggen dat maatschappelijke ontwikkelingen een vertaling in wet- en regelgeving moeten kunnen krijgen zonder op gespannen voet met de Grondwet te komen, of dat deze fundamentele norm volgens de normale zorgvuldige procedures wordt aangepast. Ik heb hiervoor met twee voorbeelden aangegeven dat in de tijd dat ik lid van de Tweede Kamer ben dit ook mogelijk is gebleken.

We staan nu voor de vraag hoe de integratie van minderheden in onze samenleving verder vorm te geven. Het is evident dat ook het onderwijs hierbij een taak heeft. In het integratiedebat verdedigen we juist onze waarden en normen. Nu kun je van immigranten niet verlangen dat ze onze Joods, Christelijke en Humanistische waarden zonder meer overnemen. Wel mogen we eisen dat men zich houdt aan onze (fundamentele) normen zoals vastgelegd in grondwet en overige wetten. Wij verdedigen onze verworvenheden als non-discriminatie, scheiding kerk en staat, vrijheid van godsdienst, vrijheid van vereniging en vergadering, persvrijheid en vrijheid van onderwijs in dit debat. Het zou buitengewoon te betreuren zijn dat één of meer van deze grondrechten als gevolg van het integratiedebat sneuvelt. Want het gaat in dit debat om het behoud van deze fundamentele normen.

Dit is géén pleidooi om alles bij het oude te laten. Het is wel een hartenkreet om een zindelijke discussie te voeren. Wanneer er mensen zijn die aan de vrijheid van onderwijs willen tornen, dan moeten ze dat doen op basis van argumenten. Het mag echter nooit een ondoordacht bijproduct zijn van een debat over de bevordering van de integratie.

Naar mijn oordeel is de vrijheid van onderwijs nog steeds een recht dat verdedigd moet worden. Ouders worden verplicht om hun kinderen naar school te sturen en hiermee een deel van de opvoeding uit handen te geven. Zij behoren daarom het recht te hebben om een school te kiezen die het beste bij hun eigen waarden past. Ons onderwijsbestel is gebaseerd op wet- en regelgeving waarin deugdelijkheidseisen en bekostigingsvoorwaarden worden gesteld. Ook dienen scholen te voldoen aan en getoetst te worden op kwaliteitskenmerken die in de wet op het onderwijstoezicht zijn neergelegd. Binnen de wettelijke kaders en dus binnen de reikwijdte van artikel 23 van de Grondwet kunnen en zullen we integratie bevorderende maatregelen moeten treffen.

We leven in onzekere tijden. Na 11 september 2001 is de wereld veranderd. Er is behoefte aan zekerheid en duidelijkheid. De vrijheid van onderwijs biedt al bijna een eeuw een vast kader, waarbinnen veel ontwikkelingen mogelijk zijn. Onderwijswetten volgen de dynamiek van de maatschappelijke ontwikkelingen en geven een onderwijskundig antwoord op eigentijdse vragen. Het is mijn overtuiging dat ook de komende jaren vanuit dit perspectief gewerkt moet worden. Hier stond ik voor, hier sta ik voor. De vrijheid van onderwijs is mij een lief ding waard.