‘Bijzonder onderwijs van binnenuit bedreigd‘

CDA - J.M. de Vries

Witte en zwarte scholen, islamitisch onderwijs en kledingvoorschriften. Het onderwijsdebat gaat de laatste tijd vooral over de samenhang tussen integratie en onderwijs. De vrijheid van onderwijs lijkt daarbij in het geding. Echter, de grondwettelijke vrijheid van onderwijs is flexibel genoeg om in te kunnen spelen op nieuwe maatschappelijke vraagstukken. Vanuit die optiek staat die vrijheid niet ter discussie. Anderszins wel. De grondwettelijke vrijheid is juist bedoeld voor de ouders. Schoolbesturen lijken dat te vergeten. Waar zij de verantwoordelijkheid van de ouders marginaliseren, ondergraven zij de uitgangspunten van de vrijheid van onderwijs.

De vrijheid van onderwijs is niet van de schoolbesturen, niet van de koepels en ‘zelfs‘ niet van het CDA. Nee, de vrijheid van onderwijs is vooral de vrijheid van ouders. Zij hebben de vrijheid een school te stichten of te kiezen voor hun kinderen. Zij kiezen voor een school die past bij hun kind, een school die past bij hun godsdienstige, levensbeschouwelijke en/of pedagogische visie. Het is dan ook de school van de ouders. Een pluriform aanbod van scholen is dus in het belang van de ouders.

Toch hebben ouders maar een beperkte invloed op de geur en kleur van een school. In de werving van leerlingen is de ouder voor de school nog een interessante partij. Eenmaal ingeschreven, blijkt dat de verantwoordelijkheid van ouders voor de stichting, de richting en de inrichting van de school (de drie eikpunten van de vrijheid van onderwijs) inmiddels sterk is gemarginaliseerd. Waar vroeger ieder schoolbestuur bestond uit alleen maar ouders, zien we nu dat diezelfde ouders langzamerhand uit de besturen worden verbannen. Ouders mogen alleen nog meepraten in ouder- en medezeggenschapsraden. Maar met de mogelijke komst van de ondernemingsraad in het onderwijs, dreigt ook die medezeggenschap een farce te worden.

Schaalvergrotingsoperaties hebben geleid tot bovenschoolse schoolbesturen op grote afstand van de leraren en ouders. Steeds meer bovenschoolse besturen of raden van toezicht bestaan daardoor uit professionele toezichthouders. De notaris, de bankdirecteur, de accountant en het Kamerlid hebben de plaats ingenomen van de goedwillende en betrokken ouders. Daarbij wordt geheel voorbijgegaan aan de mogelijkheid dat ouders niet alleen goedwillend en betrokken kunnen zijn maar wel degelijk ook deskundig. Natuurlijk vraagt het even wat zoekwerk maar dat is zeker de moeite waard.

Zijn er nog wel ouders die verantwoordelijkheid willen dragen? Die vraag wordt door veel schoolbestuurders en managers gesteld. Geheel terecht wijzen zij op het toenemende consumentisme in het onderwijs. En als ouders actief zijn heeft het meedoen aan de jaarlijkse schoolsportdag de voorkeur boven een structurele verbintenis met de school. Toch kunnen schoolbesturen het tij keren. Allereerst door als school het consumentengedrag niet te accepteren en van ouders een actieve betrokkenheid bij de opvoeding en ontwikkeling van hun kind te eisen. Dus geen vrijblijvendheid in het bezoeken van ouderavonden en ook ouders aanspreken op de schoolregels. Verder moet bedacht worden dat het hebben van een geringe verantwoordelijkheid ook leidt tot een geringe betrokkenheid. Of anders gezegd: verantwoordelijkheid geven leidt tot verantwoordelijkheid nemen. Schoolbesturen kunnen ouders ook ondersteunen of ontlasten door praktijkgerichte opleidingen en door een professioneel secretariaat. Er is geen vast model maar wat wel nodig is, is een actief beleid.

Maar waarom al die moeite als de school met professionele bestuurders en toezichthouders ook uitstekend draait? Waar echter de directe belanghebbenden uit het zicht geraken en geen directe invloed op het beleid meer hebben, komt ook de publieke taakstelling onder druk te staan. De continuïteit van de instelling dreigt daardoor het kerndoel te worden en niet het opleiden en vormen van kinderen. Op dat moment is de school niet meer van de ouders maar een autonoom instituut geworden. En dan is het onderscheid met een verstatelijkt onderwijs niet zo groot meer. Een perspectief dat op afzienbare termijn de toekomst van het bijzonder onderwijs bedreigt. Die bedreiging komt dus van binnenuit. Als onderwijs niet meer wordt gezien als een publieke taak in het verlengde van de opvoedingstaak van de ouders en als dat niet wordt vertaald in een bestuurlijke verantwoordelijkheid van ouders in de school, kan met recht de vrijheid van onderwijs ter discussie gesteld worden.

Het debat over de vrijheid van onderwijs moet daarom ook niet zozeer gaan over de samenhang tussen integratie en onderwijs maar vooral over de vraag hoe de vrijheid van onderwijs weer haar oorspronkelijke betekenis kan verkrijgen: de vrijheid en verantwoordelijkheid van ouders om inhoud te geven aan het onderwijs van hun kinderen. Bijzonder onderwijs behoort namelijk niet alleen bijzonder te zijn in haar kleur en geur maar vooral in haar verantwoordelijkheidsverdeling. Dat maakt ons Nederlandse stelsel zo bijzonder en aantrekkelijk. Niet de overheid en niet de instituties maar de ouders nemen hun verantwoordelijkheid voor deze publieke taak. Dat komt de kwaliteit van ons onderwijs en dus onze kinderen ten goede.